Bij het boeken van een accommodatie in Italië letten we altijd goed op de ligging. Een rustige, zelfs afgelegen plek is prima, maar het moet niet té zijn. Als je er elke dag op uit trekt, wil je liever niet dat je steeds een half uur of nog langer smalle, bochtige weggetjes vol kuilen moet trotseren om een punt te bereiken dat de naam ‘doorgaande weg’ enigszins waardig is. Dat gaat op den duur vervelen. Toch ging het een paar jaar geleden op een reis door Sardinië een beetje mis. Het geboekte hotel Scala San Giorgio bleek op een hoogte van 1000 meter te liggen en dat hadden we tevoren niet gezien. Voor de tijd van het jaar, begin mei, was het toen koud. Het hotel had geen verwarming en omdat we geen kleding bij ons hadden voor maartse temperaturen moesten we binnen voortdurend een (zomer)jas dragen om niet te vernikkelen. ’s Avonds kropen we in het restaurant zo dicht mogelijk bij de gloeiende open haard. Verder geen kwaad woord over het hotel; men was er vriendelijk en behulpzaam en het eten was uitstekend.
Het hotel lag niet alleen hoog, maar ook heel afgelegen. Dat hadden we nog wel enigszins ingecalculeerd. Je komt er echter pas ter plekke achter hoe het precies zit. Lanusei, de dichtstbijzijnde wat grotere plaats, lag hemelsbreed niet meer dan zo’n tien kilometer van ons verblijf, maar om daar te komen waren we maar liefst drie kwartier tot een uur onderweg… Gelukkig werd dit betrekkelijke ongemak dit keer helemaal goedgemaakt door de prachtige route, met als steeds weerkerend hoogtepunt de passage door de Scala di San Giorgio.
De Scala is, om het simpel te zeggen – ik ben geen geoloog, en de lezer waarschijnlijk ook niet – een verticale breuk in het enorme rotsmassief dat zich ter plekke uitstrekt. Zoiets als een kloof dus. De overlevering biedt ons een mooi verhaal over het ontstaan daarvan. De legende wil namelijk dat San Giorgio, bisschop van Barbagia en Suelli – niet te verwarren dus met de Sint-Joris die we kennen van de draak – op een reis naar het plaatsje Osini, geconfronteerd met de rots, niet meer wist hoe hij verder moest. Hij bad tot God en smeekte dat het gebergte zich zou openen en zo voor een doorgang zou zorgen. Je raadt het al: aldus geschiedde. Ook zorgde de heilige ervoor dat op die plaats een bron ontsprong die reizigers van water kon voorzien. Bij wijze van dank voor deze goede daden richtten de inwoners van Osini er rond 1300 een kerkje op. Of dit nog bestaat weet ik niet.
Wie een beetje Italiaans kent weet waarschijnlijk dat een scala een trap is. We zijn hier echter niet zozeer in Italië als wel op Sardinië, en in het Sardijns is een skàla zoiets als een steile, hobbelige doorgang. Lokaal wordt de Scala ook aangeduid als S’Assa de su Casteddu, wat zoveel betekent als ‘wand van het kasteel’. Dit zou een verwijzing zijn naar een Romeinse militaire post die hier zou hebben gelegen. Gezien de eenzame, verlaten omgeving lijkt dat nogal absurd, maar feit is dat hier wel degelijk Romeinse resten en zelfs Romeinse munten gevonden zijn.
De kloof van San Giorgio heeft wanden tot wel zo’n honderd meter hoog. Op een paar plekken zijn primitieve paadjes en trapjes aangelegd waarover je, na betaling van een kleine vergoeding bij het piepkleine ‘informatiecentrum’ (een houten hut en een paar panelen) naar boven kunt klauteren. Dat loont alleszins de moeite, want op de top word je getrakteerd op de mooiste uitzichten, niet alleen op de kloof zelf, maar ook op de hele wijde omgeving met zijn ongerepte natuur. En tijdens de klim word je letterlijk met de neus op de schitterende flora gedrukt – het wemelt er in het voorjaar onder meer van allerlei soorten orchideeën.
Terwijl je de foto's naar beneden scrolt, loop je mee naar boven.
Dat er nu een geasfalteerd weggetje door de kloof loopt is eigenlijk een klein wonder (na dat van San Giorgio), want voorbij de Scala betreed je een volslagen eenzaam en verlaten gebied. Een hoogvlakte waar geen mens woont, afgezien van het kilometers verderop gelegen hotel, waar dagelijks de schapenkuddes over het terrein banjeren. Er is alleen rots en bos, en voorbij het hotel houdt de weg voor gewoon verkeer op. In het verre verleden moet het hier heel anders geweest zijn, want als je goed kijkt zie je dat het op de hoogvlakte wemelt van de sporen van nuraghi, oude Sardijnse nederzettingen. We hebben geprobeerd een van de grotere nuraghi te bezoeken, maar na een tijd liep het spoor dood en moesten we vanwege de kou omkeren. Niet getreurd, want kleinere restanten vind je overal langs de weg en in de omgeving van het hotel. Het is een fascinerend gezicht, al die bemoste muurtjes en stapeltjes stenen te midden van de overdadige natuur, een wildgroei van bomen, woeste struiken en kleine bosplantjes.
Onderweg naar de Scala passeer je het stadje Osini, dat je op de foto hieronder als een vogelnest in het groen ziet liggen. Het heet Osini Nuovo omdat het oorspronkelijke plaatsje, gelegen op een steile helling, in 1951 getroffen werd door een zondvloed van water en modder en geheel verlaten moest worden. Osini Vecchio kun je bezoeken, je vindt er nog het oude kerkje van Santa Susanna en ruïnes van huizen. Elk jaar wordt het oude Osini twee dagen lang tot leven gebracht door de verwoeste huizen voor even uit te rusten met spullen van toen. Ook de kerk opent dan haar poorten.
Osini Vecchio is zeker niet het enige spookdorp in de omgeving. Iets lager ligt Gairo, dat door dezelfde ramp getroffen werd en op een hogere plek opnieuw werd opgebouwd. Het oude Gairo is door zijn open ligging veel beter zichtbaar dan lotgenoot Osini.
In hoeverre de ondergang van deze dorpen te wijten is aan de mens, aan diens onverstandige omgang met zijn leefomgeving, weet ik niet. Zeker is wel, dat er in de twintigste eeuw geen bisschoppen meer waren om met hun wonderen de ramp te verhoeden of de gevolgen ongedaan te maken. En zeker is ook, dat de natuur onverschillig voor wat de mens overkomt haar eigen weg blijft gaan. De klaprozen tussen de huizen van Gairo Vecchio bewijzen het.
Fotocredits:
foto 46: website Hotel Scala San Giorgio
alle overige foto's: eigen materiaal
Comments