top of page
Zoeken
  • Alfons Caris

Een rit door mooi Molise




Er staan tot nu toe vijf artikelen over Molise op InItalia. Verhoudingsgewijs is dat best veel, als je bedenkt dat Molise na Val d’Aosta de kleinste regio (zeg maar provincie) van Italië is. Over Molise hoor of lees je haast nooit iets. En áls je er eens iets over hoort of leest, dan wordt de streek bijna altijd stereotiep omschreven als ‘de minst bekende van Italië. Op zich klopt dat wel, denk ik, al kun je je afvragen waarom dat ‘onbekend’ er steevast bij vermeld moet worden, als betrof het een soort noodlot. Je kunt ‘onbekend’ ook opvatten als ‘ten onrechte onbekend’. Zo beschouwd is het voor mij een raadsel, waarom dit stukje Italië zo weinig aandacht krijgt en belangstelling trekt. Je vindt er namelijk alle ingrediënten voor een aangenaam verblijf: de zee, een binnenland met prachtige golvende heuvels, mooie stadjes, bijzondere kerken en archeologische bezienswaardigheden, en vooral: veel rust en ruimte.



Dit keer neem ik jullie mee op zomaar een tochtje door de regio. We beginnen in het stadje Larino en rijden richting Campobasso, de hoofdstad van Molise. Eerst kijken we even rond in de startplaats.



Larino is maar klein. Het telt slechts een paar duizend inwoners, maar het beschikt wel over een juweel van een kerk, een heuse dom zelfs. Hij is gewijd aan San Pardo, een heilige over wie maar weinig bekend is en die waarschijnlijk in de zesde of zevende eeuw heeft geleefd. De kerk is in het begin van de veertiende eeuw gebouwd op de resten van een voorganger. Het interieur is niet zo bijzonder en van de fresco’s die ooit de wanden sierden is helaas niet veel meer over. Des te spectaculairder is de voorgevel met zijn rijk gedecoreerde portaal en de al even fraaie rozet daarboven.

















In de lunet boven de deur is Christus afgebeeld met aan zijn zijden Maria en Johannes.





Naast de kerk ligt het bisschoppelijk paleis, waarin nu een museum is gevestigd. Je kunt vrij binnenlopen naar de kleine, intieme binnenhof van het palazzo.





Voor het bescheiden Larino al net zo onwaarschijnlijk als de dom is het Palazzo Ducale, het massieve hertogelijk paleis. Ook dit gebouw getuigt van een groots verleden. Het palazzo is een uitbouw van een in de elfde of twaalfde eeuw door de Normandiërs gebouwd kasteel. Via een lange interne trap betreed je de sierlijke binnenhof, die met zijn dubbele arcaden scherp contrasteert met het strenge, sobere uiterlijk van het gebouw. Ook het Palazzo Ducale biedt onderdak aan een museum (Museo Civico).









Larino is al oud. Uit de Romeinse tijd, toen het Larinum heette, dateren de nu nog zichtbare resten van een amfitheater (dat gezien de afmetingen plaats moet hebben geboden aan zo’n tienduizend bezoekers), een forum, termen en een paar huizen. Maar de geschiedenis gaat nog veel verder terug, tot de twaalfde eeuw voor Christus, toen het Italische volk van de Osken hier een nederzetting stichtte.

Helaas is het erfgoed uit de Romeinse tijd slecht geconserveerd. Toen ik het stadje enkele jaren geleden bezocht, was het terrein van het amfitheater afgesloten en kon ik alleen wat foto’s van buitenaf maken. Ik heb er een paar van internet geplukte foto’s aan toegevoegd.









Vanuit Larino rijden we naar het zuiden, richting Campobasso, over de SS 87. Al gauw lijkt de bewoonde wereld ver weg. We passeren weelderig groene landschappen met golvende heuvels, akkers, olijfboomgaarden en hier en daar wijngaarden. Het enige noemenswaardige plaatsje onderweg is Casacalenda. Even verderop kun je een weggetje inrijden naar het Convento di Sant’Onofrio, een klooster uit het begin van de 15e eeuw. Er wonen nog paters en je kunt er niet zomaar binnenlopen, maar wel genieten van de weldadige stilte die heerst op deze serene plek.

 
















Verderop kun je rechts een afslag nemen naar Morrone del Sannio. Het weggetje daarheen verkeert in abominabele staat, althans zo was het een aantal jaren geleden, maar het voert door een oogstrelend landschap, dat de naam Le Serre draagt. Naarmate Morrone dichterbij komt, bekruipt je allengs het gevoel dat je de rand van de wereld nadert, zo eenzaam voelt het hier. Er is nog een enkel dorp dat je van een afstand ziet liggen, Ripabottoni. En alsof het de sfeer van verlatenheid nog eens wil versterken, herinnert een bord langs de route je eraan dat je het spoor volgt van de tratturo van Celano (in Abruzzo) naar Foggia (in Puglia), een van de paden die schapenherders al sinds mensenheugenis bewandelen om hun kuddes op het ritme van de seizoenen van koudere naar warmere streken te brengen en omgekeerd (de zogeheten transumanza).  

 


































Het kan niet anders of je bent intussen gaan denken dat Morrone del Sannio wel een grotendeels vervallen spookstadje zal zijn, maar dat blijkt reuze mee te vallen. Straten, huizen en andere gebouwen zien er niet slechter uit dan elders, en dat terwijl het plaatsje een eeuw geleden nog drie- à vierduizend inwoners telde, tegenover zeshonderd nu. De redding van Morrone is vermoedelijk te danken aan het feit dat in de omgeving een windmolenpark is aangelegd, wat gezorgd heeft voor nieuwe impulsen en nieuwe bedrijvigheid.  

 










Vanuit Morrone rijden we weer terug naar de hoofdroute. Een kilometer of vijftien verderop slaan we opnieuw een zijweggetje in, nu naar de Santa Maria della Strada, een kerk waar ik nieuwsgierig naar was omdat hij op mijn kaart stond aangegeven als zeer bezienswaardig. Dat bleek alleszins te kloppen. Helaas moet ik erbij aantekenen dat je je niet teveel illusies moet maken, want dit soort oude kerken in eenzame binnenlanden hebben maar zelden hun deur voor je openstaan. Zelf had ik geluk: er was zojuist een huwelijksmis geweest – de laatste auto’s van de gasten reden net weg en de koster was nog bezig de bloemblaadjes naar buiten te vegen. Hij nodigde me allervriendelijkst uit om binnen een kijkje te nemen. Heb je overigens wel eens een koster ontmoet die jouw acht jaar oude spiegelreflexcamera kritisch monstert en dan zegt: ‘da’s wel een oud beestje dat je daar hebt’? Nou, dat overkwam me dus hier.

 






De Santa Maria is een romaanse kerk uit de twaalfde eeuw en schittert aan de buitenzijde vooral door zijn prachtige decoraties en bas-reliëfs. Ook de rozet in de voorgevel mag er zijn.

 








Boven een deur aan de zijgevel vind je een bijzondere voorstelling: een zogeheten hemelvaart van Alexander de Grote. Over dit merkwaardige motief, dat uitbeeldt hoe de Macedonische vorst ten hemel stijgt in een soort korf die wordt voortgetrokken door twee griffioenen, heb ik al eens eerder geschreven. Je vindt dat hier.





De schepen van de driebeukige kerk worden gescheiden door bogen die rusten op twaalf ronde zuilen (symbool voor de twaalf apostelen), elk bekroond met een ander kapiteel. Boven het altaar staat in een nis een houten beeld van de Madonna col Bambino. In het linkerschip vinden we een mooi veertiende-eeuws grafmonument in gotische stijl, gewijd aan ene Berardo d’Aquino.

 










Na het bezoek aan de Santa Maria della Strada vervolgen we de route nog een eindje richting Campobasso, tot een kilometer of vijf vóór die stad, waar we rechtsaf slaan naar de SS 647, die ons weer naar het noorden voert langs het Lago di Guardialfiera. Over die route een volgende keer.

 






Wil je meer weten over mooie plekken in Molise? Lees dan over Termoli, Agnone, Saepinum, het Teatro Sannitico en de San Vincenzo al Volturno.



Fotocredits:

foto 10: Termauri, Wikimedia

foto 16: onbekend

foto 21: onbekend

foto 22: onbekend

foto 23: onbekend

Alle overige foto's eigen werk

152 weergaven2 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page